Leefwijze van de Honingbij ( Apis mellifera L. )

Honingbijen zijn een van de zeer weinige insectensoorten die tot echte huisdieren zijn geworden. Al vijfduizend jaar geleden hadden de Egyptenaren bijenkorven. Hun rol als bloemverstuivers werd reeds lang gewaardeerd en hun honing was altijd gezocht.

 


Honingbijen leven in volken met een zeer hoge ontwikkelde organisatie bijeen. Deze kunnen zich jaar na jaar in stand houden en 10 tot 20.000 individuen bevatten. Zo’n volk bestaat uit een koningin, darren en werksters. De koningin staat centraal. Ze wordt voortdurend door de werksters gevoed en verpleegd, zodat ze zich kan concentreren op het leggen van wel 2000 eitjes per dag. Het werk dat een bepaalde werksterbij op zich neemt hangt in hoge mate van haar leeftijd af. In de eerste dagen na de gedaanteverwisseling is ze behulpzaam bij het schoonhouden van het nest. Dan komt de periode waarin ze de larven verzorgt en voedt. Daarna begint ze mee te werken aan de bouw van nieuwe cellen met de was die door speciale klieren aan de onderzijde van het achterlijf wordt geproduceerd. Verder verzorgt zij het naar huis gebrachte stuifmeel en nectar. In het laatste deel van haar leven wordt ze verzamelbij en haalt voorraden naar huis.

 

Af en toe ontstaan uit een bijenvolk nieuwe kolonies. De werksters bouwen een paar bijzonder grote cellen, waarin nieuwe koninginnen worden opgekweekt. Omdat er in een bijenvolk maar één koningin kan wezen, zal in de meeste gevallen de oude koningin vertrekken voordat de nieuwe uitgekomen is. Zodra zij vertrekt zal een deel van het volk haar volgen als zwerm en hieruit kan dan weer een nieuw volk ontstaan. Vaak worden ze in een bijenkorf opgevangen, maar ze kunnen ook verwilderen. Soms vestigen ze zich in een holle boom, maar die zijn vaak maar matig geschikt. Ook vestigen ze zich weleens onder het dak of in het spouwmuur wanneer de ruimte het toelaat. Dan kan het in sommige zomerdagen reusachtig druk zijn bij de uitgang van de muur. Bijen krioelen naar buiten terwijl weer anderen, zwaar belast met klompjes stuifmeel aan de achterpoten, naar huis komen.

 

Bij het gat zitten voortdurend enkele bijen die het verkeer in de gaten houden. Alle bijen die thuis komen worden door deze ‘wachterbijen’ onderzocht en ze zorgen ervoor dat alleen de leden van het eigen volk kunnen passeren en zo nodig roepen ze om assistentie. De bijen vertrekken op het eerste gezicht ongeordend in alle richtingen. Het gebeurt echter zeer systematisch. Ze zijn namelijk in staat om elkaar te vertellen waar veel nectar te halen is.

 

Als een bij een goede bron van nectar heeft gevonden, dan begint zij thuis op de raten te dansen. Met behulp van deze rondedans kan zij niet alleen vertellen in welke richting de andere werksters moeten vliegen, maar ook hoever het is. Om wat voor soort bloemen het gaat komen zij via de geur die aan de gelukkige vindster hangt, te weten. Om haar krop met nectar te vullen dient een bij tot 1000 bloemen te bezoeken en op een zonnige dag kan ze wel tien verzameltochten maken. Om een pot honing bij elkaar te verzamelen moet een bij 20000 – 30000 dergelijke reizen maken, waarbij een afstand van driemaal de aardomtrek wordt afgelegd.

Leefwijze van de Hommel ( Bombus spp. )

De cyclus

In tegenstelling tot de honingbijen, waarbij het gehele volk overwintert zijn de hommelstaten éénjarig. Dat wil zeggen dat bij hen in het najaar alle werksters dood gaan en dat slechts enkele koninginnen per nest na de paring uitzwermen en het koude seizoen overleven. Hommels ziet men soms al in maart laag over de grond vliegen. Dit zijn jonge koninginnen die uit hun winterse schuilplaatsen tevoorschijn zijn gekomen om een geschikte plaats te zoeken voor het stichten van een nieuw volk.

De levenswijze

Er leven hier te lande een tiental hommelsoorten. De meeste van hen bouwen hun nesten onder de grond, in een verlaten muizenhol, tussen de stenen van een dijk, een vogelhuisje, een mussennest onder de dakrand of in bijvoorbeeld een mat van isolatiemateriaal op een zolder.

 

Nadat de koningin een plekje heeft gevonden, begint ze met de inrichting van het nest. Is de holte te klein, dan wordt het door haar vergroot tot vuistgrootte en geisoleerd met droge plantenvezels, mos of muizenhaar. Van was bouwt zij nu een paar mooie kleine kruikvormige cellen zo groot als vingerhoeden. In één cel wordt de voorraad bewaard en in de anderen worden de eitjes gelegd.

 


De larven die onder in de cel uitkomen, worden door de koningin gevoed, die het nu bijzonder druk krijgt met het halen van nectar en stuifmeel. Als de larven volgroeid zijn verpoppen zij zich en na enkele dagen komen de eerste werksterhommels van het jaar uit. Ze zijn vaak bijzonder klein omdat hun moeder eenvoudig niet genoeg heeft klaargespeeld voldoende voedsel aan te slepen.

 

De werksters gaan nu helpen met het bouwen van het nest en met het aanbrengen van voedsel, zodat de koningin zich meer kan beperken tot het leggen van eitjes. Wat verder in de zomer is een hommelnest ogenschijnlijk een wat rommelige zaak, waarin de voorraadcellen en de larvenkamers zomaar door elkaar zitten. De cellen zijn ook niet zo regelmatig als bij honingbijen en ook de orde die daar heerst ontbreekt. Een hommelvolk wordt ook nooit zo groot en telt hoogstens 400-500 individuen.

Het nut

Behalve dat hommels mooi en gezellig zijn, zijn ze ook bijzonder nuttig als bestuivers van vele vruchtenbomen en veldgewassen. Mede als gevolg van de bijensterfte, krijgen ook de hommels het steeds moeilijker omdat ze afhankelijk zijn van de bestuiving. Omdat hommels bijzonder van nut zijn dient hier rekening mee gehouden te worden bij de aanwezigheid van een hommelnest. Wanneer een nest niet voor gevaar zorgt, dient het met rust gelaten te worden.

 

Lees verder